Begin april van dit jaar kreeg Femke, aangesloten bij de klimaatbeweging, onverwacht de inlichtingendienst op bezoek die haar tevergeefs verzocht informant te worden. Haar relaas.
Drie jaar geleden sloot ik mij aan bij wereldwijde de Fossielvrij-beweging. Met acties wil dit netwerk van lokale groepen de positie van de fossiele industrie verzwakken. Ik had me op het laatste moment ingeschreven voor een klimaatweekend in april 2016 in de bossen bij Austerlitz. Daar ervoer ik voor het eerst hoeveel kracht het geeft om samen met gelijkgestemden aan het klimaat te werken.
Er waren 150 deelnemers en een bijzonder positieve open sfeer en een constructieve schouders eronder mentaliteit. Bij een van de plenaire bijeenkomsten vertelde Freek, een van de deelnemers aan het weekend, dat hij door de politie was ‘benaderd’ als informant. De inlichtingendienst had gevraagd of Freek bereid was om de politie regelmatig bij te praten over de klimaatbeweging. Hij heeft dat geweigerd.
Voor mij als nieuweling was dat een raar voorval. Bij informanten en inlichtingendiensten dacht ik automatisch aan acties die gevaarlijk zijn. Wat ik op het klimaatweekend om me heen zag, was alleen maar goed. Een verademing zelfs, en op geen enkele manier staatsgevaarlijk.
Sindsdien weet ik dat de ‘diensten’ de klimaatbeweging in de gaten kunnen houden. Soms hou ik er meer rekening mee dan anders. Als we bijvoorbeeld iets rond Shell doen, ben ik me altijd meer bewust van de mogelijkheid dat er iemand meeleest of meeluistert. Meestal laat ik me daardoor niet hinderen.
Onverwacht bezoek
Op donderdag 4 april 2019, ergens rond het vroege middaguur, ging de deurbel bij mij thuis in Den Haag. Er stonden twee personen voor mijn woning, een man en een vrouw. „Femke!”, riep de vrouw. Ik keek ze vragend aan, kende deze mensen van middelbare leeftijd niet. Ze oogden overigens best sympathiek. „Politie. Mogen we even binnenkomen?”, zei de vrouw die vluchtig haar badge liet zien, half uit haar binnenzak, waardoor ik haar naam niet kon lezen. De man liet geen badge zien. Ze waren beiden gekleed in burgerkleding.
Achteraf gezien had ik ze moeten verzoeken hun badges goed te tonen waarna ik geweigerd zou hebben hen toe te laten tot mijn woning, maar voelde mij overvallen. Ik vroeg hen of er iets ergs gebeurd was, want dat was mijn eerste gedachte. De vrouw stelde me gerust. „Nee, het is juist heel leuk. Dat vertellen we je straks allemaal.” Als mensen m’n huis binnenkomen, bied ik ze iets te drinken aan, een automatisme. Vroeg hen of ze koffie wilden, maar ze hadden daar geen behoefte aan.
Vervolgens liepen ze de woonkamer in, terwijl ik nog niet wist wat de reden was van hun onverwachte bezoek. Ze keken opzichtig rond, inspecteerden mijn boekenkast en complimenteerden me met mijn woning en het uitzicht over het water, uitvoeriger dan vrienden plachten te doen. Ze probeerden aardig te zijn, en vormden zich tegelijkertijd een beeld van mij.
Omdat ik niet kon bedenken waarom de politie bij mij zou aankloppen met iets ‘leuks’ vermoedde ik dat het iets te maken had met mijn rol in de klimaatbeweging, al zou ik niet weten wat. Ook schoot even het verhaal van Freek uit 2016 door mijn hoofd. Maar dat ze hier waren om mij als spion/informant te werven, dat kon ik me nauwelijks voorstellen.
Goed werk!
Toen ze eenmaal zaten, hielden ze hun jas aan en vertelden mij dat ze van de inlichtingenafdeling bij de politie waren. Hun taak was om te voorkomen dat er ‘dingen zouden gebeuren’. Ze adviseren de burgemeester over demonstraties en pikken ‘radicale elementen’ eruit. Ik kreeg een heel onwerkelijk gevoel bij het woord ‘inlichtingen’. Ik vroeg of ze landelijk bezig waren of lokaal. „We opereren lokaal, maar omdat alles in elkaar overloopt is dat ook landelijk.”
Ze zeiden dat ik „positief was opgevallen” in de media. Dat ze m’n werk voor het klimaat heel belangrijk vonden („wij hebben ook kinderen”) en dat ik vooral moest doorgaan met wat ik deed („Heel goed!” … „We zouden niet willen dat je zou stoppen”). Cut the crap, dacht ik nog. De klimaatbeweging groeit enorm, zeiden ze, en ze hoopten dat ik informatie met hen wilde delen over die beweging.
Het gevoel van onwerkelijkheid groeide, kon niet geloven dat dit daadwerkelijk gebeurde. Ik dacht aan mijn klimaatvrienden. Mijn ‘bezoek’ kon het niet aan me zien want ik bleef vriendelijk, intern echter ging ik op slot. Voor hen was dit bezoek en gesprek misschien dagelijkse kost, maar ze leken er niet bij stil te staan hoe vreemd dit op mij overkwam. Ik vond het zo bizar dat ik er haast om moest lachen, maar tegelijkertijd besefte ik dat het heel serieus was, zo’n bezoek. Serieus in de zin van: geen spielerei, geen kattenpis.
Ik bevond me in een situatie waarin ik nooit had verwacht dat ik erin zou belanden. Iets wat mijn voorstellingsvermogen te boven ging en dat ik alleen kon relateren aan het feit wat ik eerder wel eens had gezien op tv. En aan Freeks verhaal, gelukkig maar. Ook al had ik drie jaar geleden geen idee dat het mij zou overkomen, op een bepaalde manier was ik toch voorbereid op dit moment.
Daardoor wist ik meteen heel helder dat het een ‘nee’ zou worden, ook al klonken hun argumenten best logisch en redelijk. Want ik wil toch ook niet dat er iets ergs gebeurt. Ik wist dat er maar één partij beter zou worden van het contact, en dat waren níet de klimaatbeweging en ik zelf. Ik wist ook meteen dat ik mijn ‘nee’ op hun vraag pas later zou geven, niet tijdens dit gesprek.
Afgeschermde afdeling
Ze vertelden mij dat ze werkzaam zijn op een afgeschermde afdeling die niet ge-WOB’d kan worden. „Wij kunnen in alle systemen van onze collega’s en niemand kan in die van ons.” Ze zeiden dat ik geen naam zou zijn in hun systeem, maar een nummer, en dat zelfs hun baas niet zou weten wie ik was. Ze hoopten een relatie met mij op te kunnen bouwen, dat ik regelmatig met ze wilde afspreken om te praten over de klimaatbeweging, over radicale elementen en mijn gedachten daarover.
We zouden daarvoor afspreken op een locatie die voor mij normaal was. Op een bankje in het park bijvoorbeeld. Wat een cliché, dacht ik. We zouden van tevoren kunnen afspreken hoe onze verhouding is, vertelde de vrouw. Als er dan bekenden van mij langs zouden komen, zouden we bijvoorbeeld zeggen dat we oud-collega’s waren. Want mensen uit mijn beweging zouden het niet leuk vinden als ze zouden ontdekken dat ik met hen sprak. „Daar kunnen ze niet leuk op reageren.”
Meermaals zei ik hen dat ik niets te melden had, dat we een open beweging zijn die niets te verbergen heeft en dat we zelfs onze burgerlijke ongehoorzaamheid openlijk aankondigen, onder meer via sociale media. Hij: „Ook burgerlijke ongehoorzaamheid mág. Dat willen we niet tegenhouden. Wij zijn ook soms burgerlijk ongehoorzaam.” De man zei dat ze niet wilden dat de politie ‘ertussenin’ kwam te zitten.
Ze vroegen naar een training die ik had gevolgd [staat ergens in een interview vermeld]. Of dat ging over hoe we moeten omgaan met de politie? Ik antwoordde dat die training in het kader stond van campagnevoeren: wanneer een petitie handig is, en wanneer je kiest voor een creatieve actie. Ik zei het een beetje schamper. Het staat echt zo ver af van het soort informatie waarnaar zij op zoek zijn.
Ze waren allebei heel vriendelijk, maar té vriendelijk. Ze stelden zich ook op alsof we vrienden waren. Ze leken op mijn gevoel in te willen spelen door tot een paar keer toe te zeggen dat ze hun baan zo leuk vonden („want we kunnen met allemaal helden spreken zoals jij”) en dat ze hun baan zouden kwijtraken zodra ze met hun kop in de krant zouden komen te staan.
Of ze meer mensen hadden benaderd, wilde ik van hen weten? Eerst antwoordde de man: „Daar kunnen we niets over zeggen.” Daarna herstelde hij zich en zei: „Jij bent ons positief opgevallen, daarom benaderen wij jou nu.” Inmiddels weet ik dat ze meerdere mensen hebben benaderd, op verschillende plekken in het land.
Op mijn hoede
Ik bleef gedurende het huisbezoek ook vriendelijk tegen hen, beantwoordde hun vragen, stelde zelf vragen, maar was ook bijzonder op mijn hoede. Ik zorgde dat ik niets los liet. Mijn lichaamshouding tijdens het gesprek, bedacht ik achteraf, was dat ik het zo veel mogelijk voor ze verborgen hield, ook mijn gezicht. Tijdens het praten heb ik mijn kiezen niet van elkaar gehaald. Ik dacht steeds: gebeurt dit echt? Waarom ik?
Tussen neus en lippen door lieten ze merken dat ze heel veel van me af wisten. Althans, niet van hoe ik als persoon in elkaar steek, anders hadden ze van tevoren geweten dat hun benaderingspoging gedoemd wat te mislukken. Ze vroegen persoonlijke dingen op zo’n manier dat ik dacht: dat weten jullie allang.
Ze benoemden ook veel details wat ze niet hoefden te doen. Zo beschreef de vrouw een foto op mijn Facebook-account waarop ik geschminkt ben met een kattensnoetje („zo leuk”), waarmee ze naar mijn gevoel vooral liet blijken dat ze mijn Facebook- en/of Instagram-accounts in de gaten hield. Hij noemde – uit zijn hoofd – de laatste cijfers van mijn telefoonnummer en vroeg: „Dat nummer heb je al heel lang hè?”. Ik dacht: wat doet het er toe hoe lang ik mijn nummer al heb! Je wilt mij hiermee alleen laten weten dat jij veel van mij af weet.
Natuurlijk zou ook de klimaatbeweging profijt hebben van de gesprekken met mij, legden ze uit. Bijvoorbeeld bij het aanmelden van demonstraties. Op basis van wat ik hen zou vertellen, zouden ze de burgemeester daarover beter kunnen adviseren. „Voor sommige groepen is het lastiger om te demonstreren dan voor anderen.” Ik dacht nog: wij hebben nooit problemen met een aanmelding…
Tevens suggereerden ze dat ze ‘ons’ wilden beschermen, want „zoals je weet is een foto op Facebook snel gedeeld. Zo van: ik zag je daar fietsen.” Geen idee wat ze daarmee wilden zeggen, maar ik vond het vervelend, omdat ze daarmee suggereerden dat er een ‘dreiging’ is waarvan ik me niet bewust ben. Het kwam over als een insinuatie.
Als ik informatie met hen zou delen, zouden ze ook informatie met mij delen. Ik kon niet eens bedenken welke informatie van hen relevant zou zijn voor onze beweging. Hij had het vast niet over informatie rond Shell en de innige relatie met onze overheid. Ze spraken over ‘rechts’, dat ze verwachtten dat ‘beide kanten’ extremer zouden worden. Ze waren dus op zoek naar extremere acties en ‘elementen’ aan onze kant.
Ik vertelde hen dat ik het opvallend vond dat ze nu bij mij op de bank zaten en niet bij Shell, omdat Shell structureel geweld toepast. Ik geloof niet dat ze dat begrepen, want ze begonnen meteen weer over ‘rechts’, dat ze ook informatie inwonnen bij hen. Ze zeiden dat rechts misschien dingen zou uithalen bij demonstraties met het doel ons zwart te willen maken. Ze zeiden dat ik ze dan zou kunnen bellen om te zeggen: ‘Die horen niet bij ons’. Ik zei: „Dat kunnen we ook melden bij de politie in uniform die meeloopt met de demo.”
Exciting!
De man liet weten – denk om mij op mijn gemak te laten voelen door te doen alsof het heel normaal is – dat hij vaker dit soort benaderingsgesprekken voerde. Behalve in de klimaatbeweging was hij ook in andere bewegingen actief (geweest) om informanten te werven. Hij hintte aan de antiracisme beweging (we hadden een kort gesprek over etnisch profileren) en hij noemde de kraakbeweging.
Ik zei nogmaals dat ik werkelijk niets te melden heb waar ze ook maar een beetje geïnteresseerd in zouden kunnen zijn. Hij (lachend): „Dat zeggen ze allemaal in het begin! Maar een half jaar later kijken we elkaar aan van ‘weet je nog’ en is de situatie heel anders!” Daarmee insinueerden ze naar mijn idee dat er dan wel reden zou zijn om in te grijpen.
Ter afsluiting zei de man: „Ik kan me voorstellen dat het je overvalt en dat je dit spannend vindt (hij sprak spannend uit in de betekenis van exiting) en dat je niet meteen antwoord kunt geven.” Het gevoel dat bij mij overheerste, was verre van exiting, was vooral stomverbaasd. Dat vertelde ik hen ook. En toen vroeg de vrouw nog verbaasder: „Ben je nog nooit eerder benaderd? Nee, heeft niemand je nog gevraagd?” Alsof het dagelijkse kost is dat je als informant geworven wordt.
Ze stelden voor om in de loop van de volgende week weer contact op te nemen. Ik kon gewoon ‘nee’ zeggen. Enne, of ik er met niemand over wilde praten. Ze schatten me wel ‘intelligent/verstandig genoeg’ in om zonder ruggespraak een beslissing te nemen. Wat een doorzichtige manipulatie, dacht ik.
Toen ik moeilijk keek zei een van de twee: „Mensen die vandaag je beste vrienden zijn, kunnen morgen je vijand zijn.” De vrouw verduidelijkte die opmerking met het voorbeeld van een burenruzie. „Het ene moment ben je vrienden, dan staat er een heg verkeerd en is alles anders.” Als ik toch met mensen zou spreken, wilden ze graag weten met wie.
Bij het afscheid gaf de vrouw me een gevouwen geel papiertje met daarop de naam ‘Anne’ en een 06-nummer. Ook dat vond ik weer zo typisch. Ze zeiden nog: „Veel plezier morgen bij de demonstratie!” Dat vond ik onprettig. Ik had ze niet verteld dat ik naar de klimaatzaak-actie van Milieudefensie ging. Natuurlijk weet ik dat Facebook openbaar is en van mij mag iedereen weten dat ik er heen zou gaan. De achterliggende boodschap was: weet dat we je in de gaten houden. Ze zeiden ook: „Stuur morgen even een berichtje vanaf de demo, hoe het is. Dat vinden we leuk!”
In de gang keek de man nog even naar de trap. Hij vroeg: „Dus dit is de trap naar boven?” Ik was toen al helemaal murw en kon alleen maar denken: Écht? Vraag je dit nu echt? En de vrouw riep toen ze buiten stonden blij: „Hé, een paar deuren verder staat een huis te koop”, op zo’n toon alsof ze het zelf wilde kopen. „Gezellig, antwoordde ik op sarcastische wijze.
Misselijk gevoel
Na hun vertrek voelde ik mij heel erg bekeken. Thuis, in mijn huis, vanaf de straat, online. Ik was erg van slag, kon me niet concentreren. Was kwaad dat ze me hiermee overvielen, dat ze dachten dat ik hiervoor te paaien was, voelde mij ook beschaamd. Ik heb die dag meteen heel veel opgeschreven van wat ze hadden gezegd en de vragen die het bij me opriep.
Diezelfde dag sprak ik twee vrienden, waarvan een uit de klimaatwereld. Was verward en ik vertelde hen niets over het huisbezoek van de inlichtingendienst. Alleen al door mee te gaan in de ‘geheimhoudingsplicht’ die nergens op slaat, voelde fout aan. Had het gevoel dat ik door er niets over te vertellen mijn vrienden aan het verraden was. Het maakte me misselijk.
Het vervelende gevoel heerste dermate dat ik besefte het toch te moeten vertellen aan bekenden. Eerst was ik van plan om het voorlopig te beperken tot een paar vertrouwelingen. Met de rest wilde ik nog – beleefd – wachten tot ik ‘Anne’ had laten weten dat het ook daadwerkelijk ‘nee’ was. Maar steeds hardnekkiger voelde ik dat ik niets met hun regels te maken had. Zij komen míjn huis binnenvallen, ik heb nergens om gevraagd. Dit ga ik gewoon vertellen.
Hoe meer mensen ik erover sprak, onder anderen Freek die ik zag bij de klimaatzaak-demonstratie van 5 april dit jaar, hoe meer het me duidelijk werd dat ik nóg opener moest zijn. Niet een select groepje op de hoogte brengen, maar gewoon iedereen uit de klimaatbeweging zodat men weet dat dit ook hem of haar kan gebeuren. En dat je de inlichtingendiensten niets, maar dan ook niets verschuldigd bent.
‘Grtjs, Anna’
Op 8 april heb ik ‘Anne’ een sms gestuurd met een kort en helder ‘nee’, zonder uitleg of verklaring. Ik had verwacht dat daarmee de kous af was. Ze hadden immers zelf tegen me gezegd dat ik gewoon kon weigeren waarna ik niets meer van hen zou horen. Desondanks probeerde ‘Anne’ probeerde nog diezelfde dag tot twee keer toe met mij tot een ‘persoonlijk’ gesprek te komen. ‘Grtjs, Anne’, reageerde zij via sms.
Dat semi-vertrouwelijke ergerde me. De eerste keer antwoordde ik dat mijn besluit vast stond, dat ik geen behoefte had aan een persoonlijk gesprek. Daarna vroeg ze mij of ik mijn besluit wilde motiveren ‘om er van te leren’. Daarop heb ik niets laten weten.
Een week later, op 17 april, belde ‘Anne’ mij maar ik nam niet op. De dag erna werd ik gebeld door een 06-nummer dat ik niet kende. Toen ik begreep dat het de man van de inlichtingendienst was, pakte ik een pen en schreef mee met het gesprek. Een tikje verontwaardigd zei hij: „Je reageerde niet op onze berichten!” Ze wilden alsnog een persoonlijk gesprek en toen ik nee zei, vroegen ze waarom dan niet.
Ik raakte zwaar geïrriteerd dat ze mijn kraakheldere ‘nee’ niet als zodanig accepteerden en dat ze mij alweer lastig vielen. Ik zei dat ik wilde ophangen. De vrouw vroeg of hun ‘manieren de bottleneck’ waren, waarom ik geagiteerd ‘nee’ heb geantwoord. Ze probeerden me te manipuleren, dit keer met het argument dat „ze me een mooi platform hadden geboden” en spraken over „een kans” voor mij, om dingen door te geven die niet op papier zouden komen te staan.
Kon niet bedenken wat ze daarmee bedoelden. En ze dreigden, dat er ook „minder lieve partijen zijn en er erge dingen kunnen gebeuren. Dat zij één afdeling zijn, maar dat er ook heel andere afdelingen zijn.” Ik vond dat intimiderend en gaf aan dat ik hun bezoek en dit telefoontje niet op prijs stelde. Hij noemde het „onderdeel van het spel.” Welk spel, dacht ik? De man suggereerde ook dat hij via mij de klimaatbeweging had willen adviseren over manieren waarop we actie konden voeren.
Na het telefoontje was ik erg onrustig, vond het vervelend dat ze blijkbaar hun zinnen op mij hadden gezet, en volhielden. Ik hield rekening met een volgende stap, gelukkig bleef die uit. Ik ben achteraf blij met alle steun vanuit de klimaatbeweging, het advies van Buro Jansen & Janssen en het contact met de anderen die zijn benaderd. Het was een goede stap dat we in juni een open brief over de benaderingen hebben gepubliceerd in de NRC.
Femke
Zijn klimaatactivisten staatsondermijnend? – Benaderingen inlichtingendienst (pdf)
Gehele Observant #74 / januari 2020 STASI NL – Benaderingen in 2019 (pdf)
Inhoudsopgave Observant #74 / januari 2020 STASI NL – Benaderingen in 2019